Provincies hebben verschillende wettelijke taken. Denk bijvoorbeeld aan: ruimtelijke ordening, natuur-en waterbeheer, regionale bereikbaarheid en - economie en cultureel erfgoed. Hierover kan je meer lezen op onze website. Provincies hebben de mogelijkheid om naast hun wettelijke taken ook andere maatschappelijke taken op te pakken. Daarnaast ondersteunen de provincies gemeenten met hun wettelijke taken. En werken de provincies nauw samen met de waterschappen aan het waterbeheer.
De financiering van de wettelijke taken gebeurt voor een groot deel uit het Provinciefonds. Dit wordt over de twaalf provincies verdeeld wordt via de Algemene Uitkering en de Decentralisatieuitkering. Hoeveel een provincie ontvangt, hangt van meerdere factoren af. Denk bijvoorbeeld aan het aantal inwoners, het aantal kilometers wegen, waterwegen en de grootte van het vermogen van een provincie. De middelen in het Provinciefonds vallen onder de algemene middelen. Hierdoor is het vrij besteedbaar. Tegelijkertijd moeten de provincies de wettelijke taken die zijn aan hen zijn toegewezen door het Rijk wel uitvoeren.
Provincies hebben ook hun eigen belastinggebied. Hiermee ontvangen zij financiële middelen via een eigen belastingheffing. Op dit moment gebeurt dit via de provinciale opcenten op de motorrijtuigenbelasting. De hoogte van deze belastingheffing wordt besloten door de Provinciale Staten van een provincie. Hierin zijn de Provinciale Staten wel gehouden aan bepaalde grenzen. Ook deze inkomsten zijn onderdeel van de algemene middelen en daarmee vrij besteedbaar.
Provincies ontvangen ook financiële middelen van het Rijk buiten het provinciefonds om. Dit zijn specifieke uitkeringen (SPUK's). Hiermee ontvangt een provincie geld om een specifieke taak uit te voeren. Het nadeel van specifieke uitkeringen is dat er veel verantwoording moeten worden afgelegd over de inzet van deze middelen. Hierdoor zijn provincies relatief veel geld en tijd kwijt aan administratie. Ook beperken specifieke uitkeringen de beleidsvrijheid van provincies. Daarom willen de provincies het aantal specifieke uitkeringen zoveel klein mogelijk maken.
In de bestuurlijke verhoudingen richt het IPO zich momenteel op de Actieagenda Sterk Bestuur van BZK. Deze actieagenda gaat over de balans tussen ambities, taken, middelen, en uitvoering. Het IPO werkt aan verschillende onderdelen uit de Actieagenda waaronder de toepassing van de Code Interbestuurlijke Verhoudingen. Deze Code bestaat uit samenwerkingsafspraken tussen de overheden. Ook werkt het IPO aan de Uitvoerbaarheidstoetsen Decentrale Overheden (UDO). De Uitvoerbaarheidstoets is bedoeld om nieuw beleid te toetsen op uitvoerbaarheid en effectiviteit. Tot slot werkt het IPO aan het opstellen van een Beleidskader decentraal en gedeconcentreerd bestuur. Op basis van dit kader wordt de verdeling van de taken binnen de verschillende decentrale overheden bepaalt.
De afgelopen jaren zijn de financiële zorgen bij provincies gegroeid. Dit kwam doordat de groei van het Provinciefonds (accres) sterk schommelde in grootte en de tekorten bij provincies opliepen. De manier waarin het Provinciefonds meebeweegt met de ontwikkelingen van de loon en prijzen en met andere relevante ontwikkelingen (zoals bevolkingsgroei), wordt de normeringssystematiek genoemd. De huidige normeringssystematiek wordt nog tot en met 2025 toegepast - samen de trap op, samen de trap af – en zorgt ervoor dat de middelen in het provinciefonds dezelfde ontwikkeling doormaakt als de rijksuitgaven. Vanwege de wens van het rijk voor grotere stabiliteit in de ontwikkeling van het Provinciefonds, werkt het IPO samen met het rijk en de andere koepels aan een andere normeringssystematiek. Ook de manier waarop financiële middelen worden verdeeld over de provincies wordt herijkt. Daarnaast onderzoekt het IPO of het huidige belastinggebied van de provincies toe is aan vernieuwing. Een belangrijke randvoorwaarde is artikel 2 van de financiële verhoudingswet. Dit artikel houdt in dat als nieuw Rijksbeleid extra kosten met zich meebrengt ook duidelijk moet zijn hoe provincies deze kunnen opvangen.
Zo zorgen we er voor dat de provincies voldoende middelen blijven houden om hun taken uit te voeren. Deze middelen moeten zo veel mogelijk structureel zijn, en zo min mogelijk incidenteel via SPUKs.